Bijbelteksten Jezus en de Farizeeën

Jezus en farizeeën
 
In die tijd liep Jezus op een sabbat door de korenvelden. Zijn leerlingen hadden honger en begonnen aren te plukken en ervan te eten. Toen de farizeeën dat zagen, zeiden ze tegen hem: ‘Kijk, uw leerlingen doen iets dat op sabbat niet mag.’ Hij antwoordde: ‘Hebt u niet gelezen wat David deed toen hij en zijn metgezellen honger hadden, hoe hij het huis van God binnenging en er met hen van de toonbroden at, terwijl noch hij noch zijn mannen daarvan mochten eten, alleen de priesters? En hebt u niet in de wet gelezen dat de priesters die op sabbat in de tempel dienstdoen en zo de sabbat ontwijden, onschuldig zijn? Ik zeg u: hier gaat het om meer dan de tempel! Als u begrepen had wat bedoeld wordt met: “Barmhartigheid wil ik, geen offers,” dan zou u geen onschuldigen hebben veroordeeld. Want de Mensenzoon is heer en meester over de sabbat.’ Hij trok weer verder en kwam in hun synagoge. Daar stond iemand met een verschrompelde hand. Omdat ze Jezus wilden aanklagen, vroegen ze: ‘Is het toegestaan op sabbat te genezen?’ Hij antwoordde: ‘Stel dat u maar één schaap hebt en dat valt op sabbat in een kuil, wie van u zou het niet vastgrijpen en het er weer uit halen? En is een mens niet veel meer waard dan een schaap? Daaruit volgt dat we op sabbat goed mogen doen.’ Toen zei hij tegen de man: ‘Steek uw hand uit.’ Hij stak hem uit en er kwam weer leven in, zijn hand werd weer even gezond als de andere. De farizeeën dropen af en besloten hem uit de weg te ruimen.
Hier zie je een verschil tussen Jezus en de Farizeeën. Omdat de Farizeeën heel erg op het oude testament letten. Jezus laat ze hier zien dat het oude testament verleden tijd is. Jezus heeft de wet vervult. De wet is niet overbodig, maar vervult. We kunnen een voorbeeld hebben aan Jezus

 

Jezus legt de wet uit aan de farizeeën

Nu trokken de farizeeën zich terug om zich erop te beraden hoe ze hem met een uitspraak in de val konden lokken. Ze stuurden enkele van hun leerlingen samen met een aantal herodianen naar hem toe, met de vraag: ‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. Zeg ons daarom wat u vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’ Maar Jezus had hun boze opzet door en zei: ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? Laat me de belastingmunt zien.’ Ze reikten hem een denarie aan. Hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ Ze antwoordden: ‘Van de keizer.’ Daarop zei hij tegen hen: ‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg.

Diezelfde dag kwamen er sadduceeën, die beweren dat er geen opstanding uit de dood is, naar hem toe. Ze stelden hem deze vraag: ‘Meester, Mozes heeft gezegd: “Indien iemand kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen omdat hij haar zwager is, en voor zijn broer nakomelingen verwekken.” Nu kennen wij een geval met zeven broers. De eerste trouwde, maar stierf kinderloos en liet zijn vrouw na aan zijn broer. Hetzelfde gebeurde met de tweede en de derde broer, tot aan de zevende toe. Het laatst van allen stierf de vrouw. Wiens vrouw zal zij dan bij de opstanding zijn? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ Jezus gaf hun ten antwoord: ‘U dwaalt, blijkbaar kent u de Schriften niet, en de macht van God evenmin! Want bij de opstanding trouwen de mensen niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, ze zijn dan als engelen in de hemel. Hebt u niet gelezen wat God u over de opstanding van de doden heeft gezegd? Dit is wat hij zei: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” Hij is geen God van doden, maar van levenden.’ Toen de talrijke omstanders dit hoorden, stonden ze versteld over zijn onderricht.

Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: ‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’

In de tekst hierboven zie je dat de farizeeën het niet zo goed gezind hadden met jezus. Eproberen hem te berechten. Als ze erachter komen dat het ze niet gaat lukken gaan ze weg. Daarna komen de saduceeën die een lastige vraag aan jezus stellen. Maar jezus antwoord er heel kalm en makkelijk op. daarna kwamen de farizeeën en de saduceeën samen om een heel lastige vraag aan jezus te stellen. Maar ook daar weet hij het antwoord op.


Nu de farizeeën om hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: ‘Wat denkt u over de messias? Van wie is hij een zoon?’ ‘Van David,’ antwoordden ze. Jezus vroeg: ‘Hoe kan David hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd.’ Als David hem dus Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ En niemand was in staat hem een antwoord te geven, noch durfde iemand hem vanaf die dag nog een vraag te stellen.

Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden, de een was een farizeeër, de ander een tollenaar. De farizeeër ging daar staan en sprak in zijn gebed over zichzelf: "God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen, hebzuchtig, onrechtvaardig en overspelig, of zoals die tollenaar daar! Ik vast tweemaal per week en geef een tiende weg van al mijn inkomsten." De tollenaar daarentegen, die op een afstand bleef staan, durfde zelfs zijn ogen niet naar de hemel op te slaan. Hij sloeg zich vol berouw op de borst en zei: "O God, genade voor een arme zondaar!" Ik verzeker jullie dat deze man gerechtvaardigd naar huis ging, en de ander niet. Want ieder die zich verheft zal vernederd worden, maar wie zich vernedert zal verheven worden.

 

Hier kun je zien dat de farizeeërs zichzelf heel goed en gelovig vonden. En dat ze andere mensen zoals tollenaars juist heel slecht en ongelovig. En dat de tollenaar juist heel veel geloof in god heeft. Omdat hij weet dat god groot en goed is en hij een zondig man.

Jezus tegenover de sadducceeën.

Het gaat mis tussen de saduceen omdat de Saducceen en farizeen denken dat Israël de wereld is. Dat het het belangrijkst van de wereld is. Jezus is hier gekomen om voor de wereld te redden en niet om Israel alleen te redden.

De farizeeën hebben een heel ander beeld van de Messias. Ze verwachten veel meer van Jezus. Ze verwachten een super held. Iemand die de romeinen neer slaat en Gaat zitten op de troon. Hier loopt het stuk tussen de farizeeën en Jezus.

Maak jouw eigen website met JouwWeb